donderdag 21 oktober 2010

Popper en het salafisme-onderzoek, een reactie

Beste Henk uit Twente,

Bedankt voor de goede, inhoudelijke kritiek en vragen.
Wie zijn de predikers en aanhangers?, vraag je. In de eerste helft van het rapport van het IMES worden een aantal Nederlandse salafistische stichtingen onderzocht, waaraan moskeeën, predikers en aanhangers zijn verbonden. Het gaat om de de stichting Al Tawheed in Amsterdam, stichting As Soennah in Den Haag, stichting ISOOK in Tiburg en stichting Al Waqf in Eindhoven. De moskeeën, predikers en bezoekers die aan deze stichtingen verbonden zijn, zijn meerdere malen in het nieuws gekomen vanwege dreigende taal richting politici en islamcritici, discriminatie van homoseksuelen en joden en jihadistische activiteiten. Het gaat hier om feiten die falsifieerbaar zijn en zijn na te zoeken in krantenbanken.

Wat versta ik onder "duidelijk"? En moet je voordat je iets "duidelijk" noemt wetenschappelijk onderzoek gedaan hebben naar datgene? Sommige zaken beschouw ik als zaken die een kwestie zijn van "gezond verstand". Je hoeft bijvoorbeeld geen wetenschappelijk onderzoek gedaan te hebben om te kunnen constateren dat mensen wel eens liegen, zeker als hen dat goed uitkomt. Dat weten wij uit eigen ervaring. Ook kunnen wij uit eigen ervaring, en ook uit andere dan puur wetenschappelijke bronnen (zoals bijvoorbeeld uit hetn lezen van fictie en het bekijken van films een beter begrip krijgen van wat de "menselijke natuur"wordt genoemd). Wat dat betreft ben ik meer een politiek filosoof dan een politiek wetenschapper, dus misschien dat dit jouw teleurstelling over het geringe wetenschappelijke gehalte van mijn betoog verklaart.

Ik ben het met je eens dat ik mijn punt onder 3 ongelukkig en onduidelijk geformuleerd heb. Laat mij proberen om het iets te verhelderen:
1. Het gaat erom of de conclusie: "het salafisme is geen bedreiging voor de Nederlandse demcoratie" uit de bevindingen van het rapport zelf getrokken kan worden. Een bedreiging wordt opgevat als "het gewelddadig bestrijden van democratie en rechtsstaat". Nu is de vraag: kun je uit het feit dat mensen ZEGGEN dat zij niet gewelddadig zijn en geweld afkeuren ook concluderen dat zij de democratie en rechtsstaat ook daadwerkelijk niet gewelddadig bestrijden? Je zou de vraag ook nog algemener kunnen stellen - geheel los van het onderzoek naar de aard, omvang en dreiging van het salafisme -  kun je uit een opinieonderzoek waarin mensen gevraagd wordt om aan een onderzoeker hun mening te geven zekerheid verkrijgen over hoe mensen nu echt denken en handelen? Daar moet je volgens mij in het algemeen heel voorzichtig mee zijn. Zo voorspelden opinieonderzoeken de afgelopen keren helemaal niet dat de PVV van Wilders zo'n grote winst zou boeken. Je moet er als onderzoeker met andere woorden rekening mee houden dat mensen ook politiek gewenste antwoorden kunnen geven.
2. In dit specifieke geval is er volgens mij reden om extra voorzichtig te zijn in het afleiden van een bepaalde manier van denken en handelen uit een bepaalde manier van spreken, omdat het gaat om a.) activiteiten die volgens de Nederlandse wet strafbaar zijn, waardoor er een duidelijk motief is om te liegen over de intentie om wel geweld te gebruiken tegen democratie en rechtsstaat tegen "onderzoekers" die duidelijk van buiten de eigen gemeenschap komen en b.)het volgens de salafistische wetten toegestaan is om leugens te gebruiken om de islam te beschermen tegen de ongelovigen (taqqiya). De onderzoekers spreken zelf in het rapport over "de salafistische retoriek van gematigdheid" en stellen in het rapport zelf de vraag of die retoriek niet puur retoriek zou kunnen zijn. Vervolgens concluderen zij naar mijn mening te snel dat dit niet het geval kan zijn, omdat spreken met een dubbele tong volgens hen niet geaccepteerd zou worden door de salafistische gemeenschap.Voor die stelling zou ik nu wel meer onderbouwing willen zien.

Tot slot. De theorie van Popper vind ik zeer belangrijk en interessant, al weet ik niet zeker of die klopt.(Kun je bijvoorbeeld Poppers eigen theorie falsifiëren dat alle theorieën falsifieerbaar moeten zijn? Volgens mij kan dat al niet.) Toch dit vind ik dit eerlijk gezegd jouw interessantste punt. De stelling: "het salafisme is geen bedreiging voor de demcoratie" is veel makkelijker falsifieerbaar dan de stelling "het salafisme is wel een bedreiging voor de democratie". Je kunt namelijk altijd zeggen: "het salafisme is nu nog niet gevaarlijk geworden, maar zal dat morgen wel zijn." Volgens Popper is de eerste stelling vanwege de falsifieerbaarheid ervan ook een wetenschappelijke stelling. Niettemin moeten we deze stelling verwerpen als onwaar om de redenen die ik in mijn stuk uiteen heb gezet. Maar hoe zit dan met de stelling: "het salafisme is wel een bedreiging voor de democratie"? Is die werkelijk niet op de een of andere manier te falsifiëren? Misschien niet. Maar is dat een reden om de stelling te verwerpen of is dat een reden om nog eens kritisch te kijken naar de theorie van Popper? Zelf ben ik daar nog niet helemaal over uit.

Kortom: ik blijf erbij dat uit het rapport van het IMES de conclusies: "het salafisme vormt geen bedreiging voor de democratie" en de conclusie "het salafisme is geen politieke ideologie die de democratie onderuit wil halen" niet getrokken kunnen worden. Of de conclusie dat het salafisme een bedreiging vormt voor de democratie wel getrokken kan worden, blijft een interessant punt van discussie, maar ik denk dat er goede argumenten in mijn artikel staan om deze stelling met "ja" te beantwoorden.

maandag 18 oktober 2010

IMES-wetenschappers bedrijven politiek en verdraaien hun eigen onderzoeksresultaten















Eerder schreef ik een artikel in het NRC Handelsblad over het salafisme-onderzoek. Nadat ik het rapport gelezen had, moest ik namelijk concluderen dat dit rapport helemaal niet bewees dat het salafisme geen bedreiging vormde voor de democratie, zoals de IMES-onderzoekers in allerlei media – van het NRC Handelsblad tot en met de NOS – beweerd hadden. Integendeel: het rapport maakte duidelijk dat het salafisme een buitengewoon democratie-vijandige stroming is. Hoe konden de onderzoekers dan het omgekeerde stellen?
Op 11 oktober 2010 kreeg ik antwoord op deze vraag. Onderzoekers Ineke Roex, Sjef van Stiphout en Jean Tillie van het IMES reageerden die dag in het NRC Handelsblad op mijn kritiek. Het begin van hun betoog kon ik goed volgen. ‘De conclusie of het salafisme en de gevoeligheid daarvoor een bedreiging vormen voor de democratie, staat of valt bij de opvatting wat die bedreiging dan behelst.’ Daarmee kon ik niet anders dan hartgrondig instemmen. Vervolgens kwamen zij met hun eigen definitie van een bedreiging: ‘Wij hebben deze bedreiging opgevat als het gewelddadig bestrijden van de Nederlandse democratie en rechtsstaat.’
Goed, dacht ik. Dan kan ik meteen controleren of die definitie van ‘een bedreiging voor de democratie’ volgens hun eigen rapport hun eigen conclusie rechtvaardigt. Dat bleek om de volgende vier redenen niet het geval te zijn:
1.    Er zijn volgens het rapport ook salafisten die openlijk zeggen geweld goed te keuren als legitiem middel. Deze salafisten opereren op enige afstand van de officiële salafistische organisaties, maar zij vormen volgens de definitie van de onderzoekers wél een bedreiging voor de democratie.
2.    De salafisten binnen de officiële organisaties die geweld zeggen af te keuren geven aan dat zij dit doen omwille van strategische redenen. Zij zeggen dat de gewelddadige jihad onder de huidige omstandigheden in Nederland de islamitische gemeenschap eerder schaadt dan baat. Dat is een strategische, maar geen principiële veroordeling van geweld. Mochten de gelovigen morgen tot de conclusie komen dat de gewelddadige strategie meer voor- dan nadelen oplevert, dan kan morgen alsnog voor geweld gekozen worden. Uit een instrumenteel-strategische veroordeling van geweld als middel kunnen – gezien het feit dat de omstandigheden kunnen veranderen - geen garanties worden afgeleid voor een niet-gewelddadige toekomst. Daarom kan alleen gesteld worden dat de onderzoekers in de afgelopen periode nauwelijks salafisten konden vinden die zeiden dat de democratie en rechtsstaat gewelddadig bestreden moesten worden. Dat zegt niets over de geweldloosheid van het salafisme in het algemeen.
3.    De salafisten die zeggen geweld als middel af te keuren, hoeven niet op hun woord geloofd te worden. Het moge duidelijk zijn dat predikers en aanhangers van orthodox-islamitische moskeeën die door de AIVD nauwlettend in de gaten worden gehouden niet snel openlijk zaken zullen zeggen die het voortbestaan van deze moskeeën in grote problemen zou kunnen brengen. Daaruit kan alleen geconcludeerd worden dat de meeste salafisten in Nederland geweldloosheid met de mond belijden, niet dat zij ook echt geweldloos zijn.
4.    De verondersteld geweldloze salafisten in Nederland kunnen ook gebruik maken van broeders in het buitenland die geweld niet schuwen. Het rapport laat het transnationale karakter van het salafisme buiten beschouwing. Daarmee blijft het mogelijk dat de democratie en de rechtsstaat gewelddadig bestreden worden vanuit transnationaal opererende netwerken die niet zijn onderzocht.

Het is niet al te moeilijk om aan de hand van het rapport en wat algemeen bekend is aan te tonen dat er salafisten zijn die ‘de Nederlandse democratie en rechtsstaat gewelddadig bestrijden.’ De conclusie zou dus moeten zijn dat er van het salafisme een potentiële bedreiging uitgaat voor de democratie.

Maar de onderzoekers komen tot een andere conclusie. Dat komt, omdat zij hun definitie van een bedreiging voor de democratie tussen de regels door aanpassen. Zij schrijven: ‘De vraag of zij [orthodoxe moslims, YS] als groep klaar staan om de Nederlandse democratie gewelddadig omver te werpen, moet (…) met “nee” worden beantwoord.’  Omdat de orthodoxe moslims niet ‘als groep klaarstaan’ om met machinegeweren en raketwerpers het Binnenhof, Paleis Soestdijk en Hilversum te bestormen is er volgens de onderzoekers geen sprake van een bedreiging voor de democratie.

De nieuwe impliciete definitie van de onderzoekers van een bedreiging voor de democratie is dat alleen een groep die de mogelijkheden heeft om op korte termijn een staatsgreep te plegen de democratische rechtsstaat kan bedreigen. Daarmee wijken zij niet alleen af van hun eerdere definitie, maar ook van wat de salafisten zelf denken. De salafisten zien zelf namelijk meerdere manieren om hun doel – het afschaffen van de democratische rechtsstaat – te bereiken. Vanwege dit verschil van mening over hoe orthodoxe moslims precies een einde kunnen maken aan de democratie, ontstaan de drie groepen salafisten die door het rapport onderscheiden worden: apolitiek, politiek en jihadistisch. Deze drie stromingen verschillen van mening over de middelen om de democratische rechtsstaat te vernietigen, maar zij streven wel alle drie ditzelfde doel na
1.    De apolitieke salafisten ‘zijn felle tegenstanders van de democratie’ (p.20). ‘Ze zijn ervan overtuigd dat de islamitische staat van onderaf opgebouwd moet worden, door middel van da’wa [bekering, YS], kennisvergaring en opvoeding.’ (p. 20) ‘De term “apolitiek” kan voor verwarring zorgen, doordat ook deze salafi’s  een ideaal nastreven waarbij zij menselijke wetten als inferieur beschouwen aan de wetten van Allah. Ook zien zij de islam als een holistisch kader dat alle sectoren van het menselijk bestaan bepaalt en ordent, dus ook het politieke bestel.’ (p. 21)  
2.    De politieke salafisten beschouwen de democratie als een trein die je brengt naar de gewenste bestemming: de islamitische heilstaat. Politieke salafisten willen gebruikmaken van democratische instituties om politieke macht te verkrijgen. Wanneer zij die macht eenmaal hebben, kunnen de verworvenheden van de democratische rechtsstaat langzaam vervangen worden door de wetten van de islamitische heilstaat. (p.21)
3.     De jihadisten ‘geloven dat de verdragen met de “ongelovige landen”, zoals Nederland verbroken zijn en dat daarom geweld, ongehoorzaamheid aan de wet en verzet toegestaan zijn.’(p.21) In Nederland heeft het Jihad-salafisme zich niet georganiseerd in moskeeën en organisaties. Jihadistische opvattingen komen voor in informele netwerken en onder enkele individuen die moeilijk zichtbaar zijn.’ (p. 22)
De drie stromingen zijn ‘modelmatig’, schrijven de onderzoekers, ‘de scheidslijn is niet altijd duidelijk te trekken’ (p.23). Een apolitiek salafist kan vrij makkelijk van strategie veranderen en zich aansluiten bij het politiek salafisme of bij het jihadisme. 
Centraal in alle drie de vormen van het salafisme staat met andere woorden de verachting voor de democratische rechtsstaat en het streven om deze te veranderen in een islamitische theocratie. In het bepalen van wat een ‘bedreiging voor de democratie’ is, concentreren de onderzoekers zich op de middelen, terwijl het logischer lijkt zich om zich te concentreren op de doelen die de aanhangers van deze ideologieën willen bereiken. Stel dat nazistische groepen niet massaal klaar zouden staan om de Nederlandse democratie gewelddadig omver te werpen. Stel dat er misschien wat nazistische groepjes en individuen zijn die in het verborgene dergelijke fantasieën koesteren, maar stel dat het overgrote deel – evenals de salafisten - inziet dat dit in Nederland op dit moment geen haalbaar streven is. Met de door de onderzoekers gebruikte criteria zou je in dat niet geheel denkbeeldige geval ook moeten concluderen dat het nazisme geen bedreiging vormt voor de democratie. Toch zou het NRC Handelsblad een krantenkop met de strekking ‘nationaal-socialisme vormt geen bedreiging voor de democratie’ nooit plaatsen. De reden hiervoor is dat het volkomen duidelijk is dat het nationaal-socialisme een politieke ideologie is die de democratie tracht te vernietigen, en dat ideologieën met een dergelijk doel in potentie een bedreiging vormen voor de democratie.
Hoe groot is nu de acute dreiging die uitgaat van de salafisten voor de democratie? Dat is afhankelijk van hun dreigingsmacht. Vaak wordt daarbij alleen gekeken naar aantallen. Veertigduizend tot vijfenzestigduizend mensen is slechts 0,7 procent van de Nederlandse bevolking, wordt dan gezegd. Dat is een stuk kleinere groep dan die op de PVV van Wilders heeft gestemd. Van zo’n kleine groep kan daarom geen dreiging uitgaan. Dit is om twee redenen een vergissing. Ten eerste kan van een radicale en gewelddadige minderheid zo’n dreiging uitgaan dat de meerderheid besluit om sommige dingen - zoals het tekenen van de profeet Mohammed, het openlijk uiten van homoseksuele gevoelens, het openlijk dragen van een keppel of het openlijk niet dragen van een hoofddoek - maar niet meer te doen. Ten tweede is het in een geglobaliseerde wereld, waarin 1 miljard moslims wonen niet meer zinvol om over minderheden te spreken op het niveau van de natiestaat. Zoals de cartoonrellen hebben aangetoond, kan een kleine islamitische minderheid op het nationaal niveau soms rekenen op de gewelddadige steun van een omvangrijke islamitische groep op het niveau van de wereld..    

Ook is het een vergissing om  te stellen dat Geert Wilders’ PVV de echte dreiging voor de democratie zou zijn. Wilders is weliswaar vaak grof, beledigend  en ongenuanceerd, maar hij is wel een democraat.  Voor zover Wilders discriminerende wetgeving wil invoeren ten opzichte van moslims, doet hij dat met het oogmerk om de tolerantie in de samenleving jegens andersdenkenden te beschermen, niet met het doel intolerantie te bevorderen.  Het is niet zo dat PVV-aanhangers een ander ‘frame’ gebruiken dan PVV-bestrijders. Beide hebben het over het belang van tolerantie en vrijheid en beide onderschrijven het belang van de lessen uit de Tweede Wereldoorlog. Alleen zien PVV-aanhangers radicale moslims als een bedreiging voor de democratie, de tolerantie en de vrijheid, terwijl PVV-bestrijders rechtspopulisten zien als een bedreiging voor de democratie, de tolerantie en de vrijheid. In het ‘frame’ van de salafisten daarentegen zijn democratie, tolerantie, vrijheid en de lessen van de Tweede Wereldoorlog helemaal geen intrinsiek waardevolle zaken. Integendeel.

De onderzoekers van het IMES laten met de wijze waarop zij hun onderzoek presenteren zien dat zij tot de PVV-bestrijders horen. Hun onderzoek dient een politiek doel: het moet uitleggen waarom de PVV-aanhangers wetenschappelijk gezien ongelijk hebben en de PVV-bestrijders wetenschappelijk gezien gelijk. De onderzoekers, zo schrijven zij zelf op de site van het IMES, ‘weerleggen de stelling dat de orthodoxe Islam een politieke ideologie zou zijn die de Nederlandse democratie onderuit wil halen.’ Als dit waar zou zijn, zou dat natuurlijk geweldig nieuws zijn voor al diegenen die het rechts-populisme van Wilders’ PVV willen bestrijden. Maar helaas voor de PVV-bestrijders wordt dit helemaal niet weerlegd in het rapport waarin geschreven staat  dat ‘een overtuiging die islamitisch extremisme kenmerkt en ook samengaat met orthodoxie’, het idee betreft ‘dat het nastreven van een goddelijke samenleving een plicht is die alle middelen heiligt, inclusief geweld.’ (p. 294)

Het probleem is hier niet alleen dat de wetenschap wordt gebruikt om politiek te bedrijven. Erger is dat de waarheid – de politieke ideologie van de salafisten vormt een bedreiging voor de democratie - door ‘wetenschappers’  wordt afgedaan als een illusie. Het gevaar wat dreigt van de hetze tegen mensen als Fortuyn, Hirsi Ali en Wilders is dat de dragende instituties van onze democratische rechtsstaat -  een evenwichtige journalistiek, een onafhankelijke rechtspraak en een objectieve wetenschap -  hun onbevooroordeelde karakter opofferen aan een tot mislukken gedoemde strijd tegen islamcritici. Wat de IMES-onderzoekers hadden moeten zeggen, is dat uit hun onderzoek geconcludeerd kan worden dat er op dit moment geen acute dreiging van het salafisme voor het voortbestaan van de Nederlandse democratie en rechtsstaat uitgaat. Dan had ik minder problemen gehad met de conclusies van dit rapport, al had er dan wel serieuze aandacht besteed moeten worden aan wat ‘dreigingsmacht’ precies is.




vrijdag 1 oktober 2010

Is salafisme geen bedreiging voor de democratie? Lees je eigen rapport!

Volgens politicoloog Jean Tillie en volgens berichten in de media zou een onlangs verschenen wetenschappelijk rapport over het salafisme in Nederland stellen dat salafistische moslims 'niet gewelddadig' zijn, en dat deze stroming ‘geen gevaar vormt voor de democratie’.  NRC Handelsblad en de NOS meldden dit alsof het wetenschappelijk geconstateerde feiten betrof. De journalisten namen klaarblijkelijk niet de moeite om het onderzoek zelf te lezen. Wie het onderzoek namelijk leest, komt tot een geheel andere conclusie.

Het onlangs verschenen onderzoek van het IMES (Institute for Migration & Ethnic Studies) naar het salafisme in Nederland stelt dat een ’hogere mate van orthodoxie samengaat met een grotere geweldslegitimatie en een theocratisch ideaal’ (p 295) en dat ‘salafistische predikers er stellig van overtuigd zijn dat de democratie minderwaardig, verachtelijk en bedreigend voor de islam is.’ (p.280) Wie het onderzoek leest, begrijpt dat salafisten de democratie met alle mogelijke middelen willen vervangen door een systeem waarin Allahs wetten centraal staan in plaats van de wetten van de mens. Het aantal moslims dat gevoelig is voor het salafisme blijkt volgens het onderzoek groter dan gedacht: tussen de 40.000 en 65.000. Toch concludeert onderzoeker Jean Tillie dat er van het salafisme eigenlijk geen dreiging voor de democratie uitgaat.
De salafisten in Nederland die aangesloten zijn bij islamitische centra behoren volgens het onderzoek namelijk grotendeels tot het niet-gewelddadige soort. De gewelddadige salafisten hebben zich in Nederland georganiseerd ‘in informele netwerken en onder enkele individuen’ (p. 22) Geweld wordt door de bekende salafistische prediker imam Fawaz Jneid van de As-Soenna moskee overigens niet categorisch afgewezen. Geweld is wat hem betreft toegestaan als dit zorgt voor meer eenheid en rust in de islamitische gemeenschap.(p. 114) De vraag is dan ook of wij ‘de salafistische retoriek van gematigdheid’ (hoofdstuk 4) wel zo serieus moeten nemen als Tillie lijkt te doen.
Het salafisme moet volgens Tillie en de andere onderzoekers gezien worden als een ‘gewone orthodoxe beweging’. (p. 294) Daarmee bedoelen zij dat de salafisten net zoals bijvoorbeeld de streng protestantse inwoners van Staphorst weliswaar het liefst in een theocratie willen leven, maar dat dit een ideaal is, waarvan de orthodoxe gelovigen in Nederland beseffen dat het niet verwezenlijkt zal worden. De vergelijking met Staphorst wordt vaker gemaakt als het om de orthodoxe islam gaat. Toch is er een groot verschil: de dreigingsmacht. Twee factoren zorgen ervoor dat de dreigingsmacht van de salafisten groter is dan die van ‘gewone orthodoxe bewegingen’. De eerste is dat salafisten geweld een legitiem, maar misschien niet altijd effectief middel vinden. Zoals de onderzoekers schrijven: ‘Een overtuiging die islamitisch extremisme kenmerkt en ook samengaat met orthodoxie, is dat het nastreven van een goddelijke samenleving een plicht is die alle middelen heiligt, inclusief geweld.’ (p. 294) Een dergelijke overtuiging speelt geen rol in het Staphorster christendom.
Een tweede factor die de dreigingsmacht van de salafisten groter maakt, is het feit dat de beweging beschikt over een talrijke en fanatieke aanhang in het buitenland. Op dit punt wreekt zich dat het onderzoek van het IMES zich geheel richt op de Nederlandse situatie, terwijl het ‘transnationale karakter van het salafisme’ buiten beschouwing wordt gelaten. (p. 25)  Als de Nederlandse salafisten zich beledigd zouden voelen, kunnen zij daar bijvoorbeeld over klagen bij hun broeders in het buitenland. Boycots, rellen en terreuraanslagen kunnen daar het gevolg van zijn. Dergelijke gevolgen hoeven niet gevreesd te worden in het geval de Staphorster christenen zich beledigd zouden voelen.
Volgens Tillie gaat van de Nederlandse salafisten echter weinig dreiging uit, omdat ‘de mensen die gevoelig zijn voor het salafisme vooral oudere mannen zijn in een achterstandpositie’. Uit de steekproef die onder moslims gedaan is om hun ‘gevoeligheid voor het salafisme’ te kunnen meten blijkt inderdaad dat deze gevoeligheid ‘iets vaker’ bestaat onder mensen met een hogere leeftijd. (p. 229) Merkwaardig is dan wel dat in het eerste deel van het onderzoek over salafistische organisaties in Nederland te lezen valt: ‘vooralsnog is het salafisme vooral populair onder Marokkaans-Nederlandse jongeren’ (p.24) Onder het hoofdje ‘verschillen tussen “traditionele” en salafistische moskeeën’ staat dat de salafistische moskeeën zich onderscheiden door het grote aantal jongeren dat hen bezoekt en er actief in is. (p. 47)
De conclusie ‘het salafisme vormt geen bedreiging voor de Nederlandse democratie’ kan op basis van dit onderzoek kortom niet getrokken worden. Deze wordt in feite door dit onderzoek ook niet getrokken, want de onderzoekers schrijven dat hun onderzoek een heel diffuus beeld oplevert waaruit het ‘heel moeilijk is om één algemene conclusie te trekken.’ (p. 294) Toch kan men veilig concluderen dat op basis van wat er in dit onderzoek beschreven staat een stelling kan worden verdedigd die in tegenspraak is met wat hierover in verschillende media is bericht; Hoe meer macht de salafisten in Nederland krijgen, hoe groter de problemen voor de Nederlandse democratie.


Bovenstaand artikel was op donderdag 30 september te lezen op de opiniepagina van NRC Handelsblad.