ACHT VRAGEN NAAR AANLEIDING VAN MIJN STUKJE IN DE VK OVER JONGENSBESNIJDENIS PLUS FILOSOFISCHE TOEGIFT
Op mijn artikel in de VK over de atheïstische kruistocht tegen religieuze praktijken als de jongensbesnijdenis heb ik veel reacties gekregen. Ik heb deze omgezet in acht vragen die ik hieronder beantwoord. Wie het artikel in de VK wil nalezen, dat kan hier:
http://no.nl/kmrN7
1. Hoe kun je een onderscheid maken tussen tradities die je wilt overdragen en tradities die je niet wilt overdragen?
Mijn criterium zou zijn dat als tradities door veel mensen om wat voor reden dan ook waardevol worden gevonden, maar die tradities relatief weinig schade aanrichten, je deze niet moet gaan verbieden. Als een oeroud religieus ritueel bij veel mensen groot lijden ten gevolg heeft, is een verbod misschien wel een goed idee.
Veel mensen zeggen echter dat het criterium zou moeten zijn: druist dit ritueel in tegen de universele rechten van de mens? Dat klinkt simpel en duidelijk, maar het probleem met deze benadering is dat universele rechten met elkaar botsen. In het geval van de jongensbesnijdenis botst het recht op vrijheid van godsdienst met het recht op lichamelijke integriteit. Het recht van ouders om hun kind naar eigen goeddunken op te voeden botst met het recht op individuele zelfbeschikking. Hoe bepaal je nu welke van deze fundamentele rechten de voorkeur verdient? Deze vraag is onbeantwoordbaar. Daarom lijkt mij de mild utilistische benadering de beste.
2. Is het noemen van de medische voordelen van besnijdenis een oneigenlijk argument?
Deze vraag is mij veel gesteld. Bij de brit milla staan toch de religieuze en culturele redenen voorop, niet de wetenschappelijke? Dat klopt, maar als de wenselijkheid van religieuze rituelen beoordeeld moet worden aan de hand van een mild en afgezwakt utilisme dan tellen zowel de voordelen als de nadelen van de jongensbesnijdenis. Het vreemde aan de mensen die deze vraag stellen, is dat zij zeker zouden protesteren als Joden en moslims zouden redeneren dat die ingreep gewoon moet, omdat hun geloof dat voorschrijft. Een dergelijke redenering zouden zij niet accepteren. Maar als je het gewoon nuchter benadert, en vraagt: 'wat is nu eigenlijk het probleem hier? dan zeggen ze': jij hoort niet nuchter te redeneren, want jij bent religieus.'
3. Waarom kun je het ritueel niet gewoon uitstellen tot mannen de volwassen leeftijd hebben bereikt?
Omdat dit duidelijk niet zo in de Thora staat. Omdat dit duidelijk ook niet de opvatting is zoals die door de mondelinge leer (Misja en Talmoed) wordt uitgedragen. Omdat de britt al duizenden jaren op deze manier wordt gedaan. Omdat de britt al sinds de zeventiende eeuw in Nederland wordt getolereerd. Omdat de operatie veiliger is als de ingreep bij baby's plaatsvindt dan op latere leeftijd.
4. Als je jongensbesnijdenis niet moet verbieden, moet je meisjesbesnijdenis dan ook niet verbieden ?
Uit het antwoord bij 1 volgt dat als een verbod op een religieus ritueel tot veel minder ellende leidt, we dat ritueel best mogen verbieden. Nu is het duidelijk dat de meisjesbesnijdenis tot oneindig veel meer lijden leidt dan de jongensbesnijdenis. De clitoris en vaak ook een deel van de schaamlippen wordt bij dit ritueel weggehaald. Vrouwen die deze pijnlijke en gevaarlijke ingreep ondergaan, blijven daar hun hele leven last van houden. Dit is bij de jongensbesnijdenis – op enkele zeer zeldzame gevallen na – niet het geval. Vrijwel alle mannen die als kind besneden zijn, hebben daar geen enkele last van. Zij lopen volgens de Wereld Gezondheids Organisatie zelfs beduidend minder kans op om hiv te krijgen of te verspreiden. Het is de utilistische rekensom die maakt dat je bij meisjesbesnijdenis veel eerder zou zeggen dat je het zou moeten verbieden, aangezien het zoveel leed veroorzaakt bij zo’n grote groep mensen, terwijl bij jongensbesnijdenis de utilistische rekensom niet tot een dergelijke conclusie leidt. Toch is de utilistische redenering zeker niet het hele verhaal. Het gaat ook om verworven rechten. Daarop ga ik nu in bij het antwoord op vraag 5.
5. Vind ik dat alle tradities goed zijn, omdat zij oud zijn?
Het antwoord is wederom kort en krachtig: Nee, natuurlijk vind ik dat niet! Het offeren van mensen is een oeroude traditie, maar dat is geen reden om het niet te verbieden. Datzelfde geldt voor zaken als slavernij en polygamie. Waar het mij in het artikel in de Volkskrant om te doen was, is dat sommige tradities in Nederland aanspraak kunnen maken op bepaalde verworven rechten. Een zeer belangrijke bron van recht is de gewoonte. Het zou onrechtvaardig zijn, zo is de gedachte, dat als jij jarenlang op een bepaalde manier hebt mogen leven, dat deze manier van leven dan van de ene op de andere dag illegaal zou worden verklaard. Dat zou enorme rechtsonzekerheid met zich meebrengen. Een voorbeeld van een verworven recht zou zijn dat als jij bijvoorbeeld al heel lang een stilzwijgende afspraak hebt met je buurman dat zijn schapen op het linkerveldje mogen grazen en jouw schapen op het rechterveldje deze gewoonte wordt gezien als een wet. Als wij nu in Nederland gewoon zijn om religieuze groepen een zekere autonomie te geven in het uitoefenen van hun rituelen, waaronder in dit geval dan circumcisie, dan zou dit ritueel verbieden het verbreken van de gewoonte zijn. Natuurlijk zijn er soms goede redenen om gewoontes te verbieden, zelfs al werden die gewoontes voordien in onze samenleving steeds getolereerd. Bijvoorbeeld de reeds genoemde gewoonte om slaven te houden, is op een gegeven moment verboden, en dat is terecht. Wat je echter volgens mij niet zou moeten zeggen, is dat gewoontes er in het geheel niet toe doen. Het argument dat iets een eeuwenoude traditie is, is weliswaar geen afdoende argument om iets toe te staan, maar het is wel een argument waarmee men rekening zou moeten houden. Laat mij dit illustreren aan de hand van dit hypothetische voorbeeld. In Frankrijk is een dorpje waarin men al eeuwenlang de wijn op een bepaalde manier maakt. Hier is een traditioneel feest in het dorp aan verbonden, waaraan de dorpelingen groot belang hechten en dat ook maakt dat de dorpelingen zich trots kunnen voelen op hun dorp. Het is met andere woorden een bron van sociale identiteit. Nu komt de Europese Unie met een richtlijn die stelt dat de eeuwenoude traditie niet voldoet aan de modernste hygiënische voorschriften en daarom verboden moet worden. Ik zou in dit geval zeggen dat het ritueel een zekere waarde heeft, en dat er wel zeer zwaarwegende argumenten moeten zijn om het van de ene op de andere dag opeens illegaal te verklaren. Anders ligt het overigens met oude rituelen die niet in onze samenleving ontstaan zijn, maar hier naartoe getransporteerd zijn. Een gewoonte ontstaat pas als een groep mensen op hetzelfde grondgebied bepaalde stilzwijgende regels erop nahouden. Als een Braziliaanse Indianenstam naar Utrecht verhuist, dan heeft die Indianenstam in Utrecht geen verworven rechten opgebouwd. Maar als er in Nederland al bijna honderd jaar een Staatskundig Gereformeerde Partij (SGP) bestaat die al bijna honderd jaar geen vrouwen op de kieslijst zet, dan valt er een punt te maken dat die partij daarmee een verworven recht heeft opgebouwd om op die manier te handelen. Dit verworven recht is niet boven kritiek verheven, en er kunnen zwaarwegende argumenten zijn om het opzij te schuiven, maar het is wel zo dat honderd jaar lang stilzwijgende toestemming telt. Dat oude tradities een bepaald recht genieten werd al door de Romeinen gesignaleerd, Vetustas pro lege semper habetur, oude gewoontes zijn altijd voor de wet gehouden. Natuurlijk is niet alles wat oud is ook goed. Dat wil ik ook helemaal niet verdedigen. Maar waar het mij in mijn artikel om ging, is dat in onze samenleving eerder het tegenovergestelde lijkt te gelden: alles wat nieuw is, is goed, terwijl alles wat oud is, al snel fout wordt gevonden. Deze houding is een erfenis van de Verlichting, waarin filosofen schoon schip wilden maken met alle vooroordelen die wij uit het verleden geërfd hebben en hun hoop richtten op een betere toekomst. Het vooruitgangsgeloof van de Verlichting dat hiermee samenhangt, kan leiden tot een bepaalde vorm van hoogmoed: wij in onze tijd weten het beter dan de mensen vroeger deden. Dit is hoogmoedig, omdat de studie van de geschiedenis juist leert dat in iedere tijd mensen bepaalde blinde vlekken hebben gehad. Soms werd er inderdaad vooruitgang geboekt, maar ook vaak was er sprake van achteruitgang, omdat wijze lessen uit het verleden vergeten werden. Neem nu bijvoorbeeld de economische crisis waarin wij zitten. Ouderwetse mensen hebben allemaal geleerd dat de kost voor de baat uitgaat, en dat na zeven vette jaren dikwijls zeven magere jaren volgen, en dat je dus moet sparen, en je niet al bij voorbaat rijk moet rekenen. Allemaal redelijk nuchtere wijsheden die in de jaren negentig van de vorige eeuw overboord werden gegooid. In de “nieuwe economie”, zo heette het, zouden de bomen tot aan de hemel groeien. Er zou alleen nog maar economische groei zijn. Recessies zouden tot het verleden behoren. Het was een vorm van hoogmoed die ook te maken had met een zekere vergetelheid: de manie in de huizenmarkt was in de zeventiende eeuw een manie in de tulpenmarkt.
Daar komt nog bij dat onze moderne samenleving vanuit historisch en vanuit antropologisch perspectief gezien volkomen absurd is. Alles staat er op zijn kop. Wij wijken af van wat de historicus Jan Romein het universeel menselijke patroon heeft genoemd. In het universeel menselijke patroon wordt er respectvol teruggekeken naar het verleden, naar een gouden tijdperk, een paradijselijke toestand die verloren is gegaan. Het kwade wordt in dergelijke samenlevingen gezien als een afwijken van het pad dat door de voorouders gebaand is. Het kwade is een je afzetten van het verleden, het is een opstand, een revolutie. Het goede daarentegen staat gelijk aan terugkeren op je schreden, aan tot inkeer komen, in het Hebreeuws “tesjoeva”. In de moderne tijd wordt de opstand en de revolutie de norm, en wordt het vasthouden aan tradities beschouwd als de grootste, want reactionaire bron van het kwaad. Het kwaad in moderne ogen is met andere woorden wat in de ogen van de traditionele mens het goede is en omgekeerd: wat in moderne ogen het goede is, is in de ogen van de traditionele mens het kwade. In de ogen van moderne mensen moeten wij ons niet verbonden voelen met het verleden, want het verleden is achterlijk en barbaars. Wij moeten als moderne mensen breken met de achterlijke samenleving van gisteren en ons richten op de betere samenleving van morgen. Vandaar dat ik stel dat de waarde van het oude in onze tijd verloren dreigt te gaan, met als gevolg dat wij geregeerd worden door de waan van de dag. Waarom heeft het oude waarde? Omdat het – anders dan de waan van de dag - bewezen heeft door de tijd een bron van stabiliteit te zijn. Van het nieuwe moeten we maar afwachten of het niet een kortstondige gril is. Zelfs de wetenschap die gedeeltelijk voor de religie in de plaats is gekomen, biedt meestal geen langdurige zekerheid. Wetenschappers zijn het onderling met elkaar oneens. Het ene onderzoek wijst het één uit, het andere onderzoek het ander. Soms blijkt opeens dat wetenschappers lange tijd op het verkeerde spoor zaten. Van het oude weten we echter dat het al generaties mee is gegaan. Dat wekt vertrouwen. Het oude is ook, voordat de samenleving in de ban van het moderne vooruitgangsgeloof geraakte, altijd een bron van wijsheid geweest. Van oude mensen met ervaring kun je leren hoe het leven in elkaar zit, hoe je met de wereld om moet gaan, hoe je met jezelf om moet gaan. Nu hopen we door een steeds verdergaande versoepeling van de euthanasiewetgeving en de ontslagwetgeving van die dure, lelijke en domme, oude mensen af te komen Naast vertrouwen en wijsheid is er nog een derde reden waarom het oude waarde heeft. Het biedt een zekere troost om de doden te gedenken en te eren, omdat wij bewust zijn dat wijzelf de doden van de toekomst zullen zijn. Op dit laatste punt kom ik later terug.
6. Is opvoeding werkelijk niet te onderscheiden van indoctrinatie?
Er is wel degelijk een onderscheid te maken tussen iemand opvoeden en iemand indoctrineren. Bij opvoeding is het doel om iemand groot te brengen. Bij indoctrinatie is het doel niet iemand groot te brengen, maar om iemand te laten geloven in een bepaalde (valse) voorstelling van zaken.
Waarom schreef ik dan dat in zekere zin iedere opvoeding een vorm van indoctrinatie is? Omdat iedere opvoeding een vorm is van inculturalisatie, cultuuroverdracht, en iedere cultuur tracht om de nieuw geborenen te laten geloven in de in die cultuur overheersende voorstelling van zaken, waarbij uiteindelijk niemand honderd procent zeker weet welke voorstellingen goed, waar en mooi zijn en welke slecht, vals en lelijk. De oudere generaties dragen hun normen en waarden en hun kennis over aan de jongere. Het doel ervan is dat de jongere generatie de taak van de oudere generatie over kan nemen. In die zin kunnen we wel spreken van een mislukte opvoeding: dat is namelijk wanneer de opvoeding er niet in geslaagd is om een volwaardig, dat wil zeggen, een volwassen lid van de gemeenschap te produceren. (In onze samenleving zie je veel van die producten van een mislukte opvoeding rondlopen.) Een Indiaan die niet leert hoe je moet jagen, die niet kan koken, die niet weet hoe hij medicijnman moet zijn, die de belangrijkste verhalen van de Indianenstam niet kent, zo’n Indiaan is duidelijk een product van een mislukte opvoeding.
7. Moet je mensen opvoeden tot kritische en zelfdenkende wezens?
Moet die Indiaan, waar we het bij 6 over hadden, nu ook “krieties” kunnen denken over de eigen Indianen-cultuur? Nou, hij hoeft niet als een Descartes te gaan twijfelen aan alles wat hij geleerd heeft, maar hij moet alleen in het geval sommige gebruiken voor problemen zorgen in staat zijn om te begrijpen dat de oude manier van doen aan vervanging toe is. Net als alles in de natuur moet de Indianenstam zich kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden, wil de stam als stam overleven. Een zekere mate aan kritisch denken is daarbij zeker gewenst. Wijsheid of verstandigheid is een van de vier kardinale deugden die volgens de oude filosofen noodzakelijk zijn om te slagen in het leven. Homerus heeft met de schrandere Odysseus aangegeven dat het leven niet alleen gaat om moed te tonen op het slagveld, maar ook om verstandig te zijn. Ik ben geen historicus of antropoloog, maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat Homerus de eerste was om op te merken dat verstandigheid waardevol is. Het is aan de succesvolle campagne – ik zou bijna zeggen: indoctrinatie - van de Verlichtingsfilosofen te danken dat wij nu het beeld hebben dat mensen pas sinds een paar eeuwen ‘de moed hebben om van hun eigen verstand gebruik te maken’, en dat wij daarvoor in ‘de duistere Middeleeuwen’ leefden . Dit beeld waarmee de moderne mens zichzelf feliciteert met zijn eigen verhevenheid klopt echter van geen kant.
Mensen zijn kuddedieren die enorm geneigd zijn naar conformisme. Wanneer we in een groep komen, peilen wij razendsnel wat de heersende denkbeelden zijn, en daar passen wij onze eigen denkbeelden op aan. De moed die nodig is om tegen de groep in te denken, is vandaag de dag een even uitzonderlijke eigenschap als die vroeger was. Wellicht is er dankzij moderne instituties iets minder moed nodig om tegen de stroom in te denken, maar dat moet niet overdreven worden. Met de moderne wetenschap is er een instituut gesticht waarin het non-conformistische vrije denken in theorie een vrijbrief heeft en eveneens in theorie zelfs wordt aangemoedigd. De praktijk blijkt echter dikwijls mijlenver van dit ideaal af te staan. Ook in de wetenschap heerst er een stammenoorlog, waarbij je je moet aanpassen aan het in die stam overheersende “paradigma”. Een nog belangrijker instituut is de grondwet, waarin bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting wordt gewaarborgd, hetgeen het recht is om ook anders te denken dan de meerderheid. Maar de rechtsstaat kan niet voorkomen dat mensen met een afwijkende mening worden uitgekotst, geen baan kunnen vinden of zelfs worden bedreigd. In die zin hebben de verlichtingsfilosofen een te utopisch beeld van de mens gehad: er is niet een “nieuwe mens” gekomen die de moed had om vrij te denken, en zich los te maken van oeroude psychologische mechanismen zoals groepsdruk en conformisme. De mens is door de geschreven geschiedenis heen grotendeels hetzelfde zwakke en angstige wezen gebleven dat in de eerste plaats zucht naar de erkenning en de bescherming van de groep, maar over het algemeen niet hongert naar de waarheid.
Dus moet je mensen opvoeden tot zelfstandige en kritische wezens?
Nee als onder zelfstandige en kritische wezens het type mensen wordt bedoeld dat weigert om iets te leren van het verleden, en dat geen enkele autoriteit boven zich duldt, omdat het daarvoor te vol van zichzelf is.
Ja, maar met mate, zou ik zeggen als onder zelfstandige en kritische wezens het type mensen wordt bedoeld dat respect heeft voor de reuzen op wiens schouders hij staat, en met pijn en moeite probeert om zelf op eigen gelegenheid nog iets meer van de waarheid te ontdekken.
Waarom dan met mate? Omdat het met al te kritische en al te zelfstandige denkers meestal niet goed afloopt, en een vader ook wil dat zijn kinderen niet op de brandstapel eindigen of aan de schandpaal.
8. Wat is nu precies het probleem met onze cultuur?
Wij leven in een tijdperk waarin de horizon van mensen om na te denken over problemen ontzettend versmald is. De waan van de dag en de jacht op het kortstondig geluk regeren. In het leven zou het alleen maar gaan om de periode van de wieg tot het graf zo prettig mogelijk door te brengen. 'There is probably no God. So stop worrying and enjoy life', is de slogan die atheïsten in Engeland in allerlei bussen lieten aanbrengen. De correctie op een dergelijk platvloers mensbeeld wordt grappig genoeg door de grootste nieuwe atheïst, te weten, Richard Dawkins zelf gegeven. Volgens Dawkins is de mens immers niet meer dan een vervoerder van genen (erfelijk materiaal) en memen (culturele opvattingen en gedragingen). Dat is wat de religies, bijvoorbeeld met zo’n notie als l’dor vador – van generatie op generatie – beter begrepen hebben dan het lege mensbeeld dat veel mensen vandaag de dag hebben die denken dat het in het leven alleen maar om het eigen geluk, de zelfontplooiing en de individuele keuzevrijheid gaat. De preoccupatie met het zelf – en het zelf alleen – kan niet voorkomen dat het dan allemaal nogal somber eindigt met ouderdom, ziekte en dood. In het cyclische tijdsbeeld van de religies is er dan nog de troost van de mens die zich bewust is van iets dat groter is dan hijzelf: het besef in een traditie te staan, waarvan hij slechts een doorgeefluik is.
Toegift: een stukje van de dialoog tussen Peter Sloterdijk en Alain Finkielkraut in 'De hartslag van de wereld', Boom, 2005, p. 41, 42, 43
Peter Sloterdijk: 'Maar wat zegt die soevereine Europese mesties tegen het Israëlische volk - of liever: tegen de bevolking van Israël en het joodse volk? In die hele wirwar van interpretaties is een gefluisterde aansporing te horen: laat je opgaan in het algemene geluk, grijp de mogelijkheid aan om als etnische entiteit te verdwijnen. Waarom slaan jullie de weg niet in die jullie in de negentiende eeuw hadden gekozen, de weg van de assimilatie? Waarom willen jullie per se een volk zijn, terwijl jullie de mogelijkheid hadden om op te gaan in een volmaakte culturele smeltkroes? Dat doet me denken aan een vrij somber betoog dat werd gehouden door de filosoof Jacob Taubes, een schrijver die in Frankrijk steeds meer bekendheid geniet dankzij de vertaling van zijn geestelijk testament, Die politische Theologie des Paulus. Hij was mijn leermeester wat het joodse vraagstuk en de spiritualiteit van het jodendom betreft. Taubes was de zoon van een grote Weense rabbijn, Zvi Taubes, die beweerde dat hij een droom, een visioen had gehad waarin hem werd geopenbaard dat de Heer zijn volk wilde uitroeien. Die droom schijnt hij rond kerst 1937 te hebben gehad. Daarna besloot hij om Oostenrijk te verlaten en in Zwitserland te gaan wonen.
Ik heb zijn graf in Zürich bezocht. Taubes had de gewoonte om toespraken te houden die geen tegenspraak duldden. Volgens hem was de 'Amerikaanse oplossing' onaanvaardbaar - de idee dat de geschiedenis van het joodse volk op een dag geschreven zou kunnen worden onder de titel 'Van getto naar golfbaan'. Voor hem was dat de allergrootste obsceniteit.Liever sterven dan zich erbij neerleggen dat het jodendom vanzelf zou opgaan in de banale smeltkroes die het Amerikaanse model is. Bovendien durfde Taubes gruwelijke uitspraken te doen, door bijvoorbeeld te stellen dat Hitler op zijn manier een beter inzicht had dan alle liberalen tezamen in wat het volk van Israël betekent. Door dat volk lijfelijk te treffen, dat wil zeggen door te proberen het fysiek uit te roeien, zou hij hebben begrepen dat een bepaald soort spiritualiteit ook een bepaalde etnische 'container' nodig heeft. Dat verklaarde in zijn ogen waarom iemand die zich van de spirituele provocatie van het jodendom wilde ontdoen, op het fysieke vlak diende toe te slaan.
Ik ben ervan overtuigd dat Taubes de aanzet heeft gegeven tot een debat met zeer vruchtbare consequenties; uitgaande daarvan kan de vraag worden geformuleerd: wat betekent het om een volk te zijn? Volgens hem is het de roeping van de joden om de anderen te onderwijzen in de kunst van het volk zijn, of, met andere woorden, om de grondslag voor een geestelijke saamhorigheid te formuleren die fysiek verankerd zou zijn in een biologische genealogie, maar die tegelijkertijd zou bestaan uit het uitdragen van een bepaalde spiritualiteit die via een soort voortplantingsproces van moeder op dochter en van vader op zoon zou overgaan. Daarmee zou het bewijs geleverd zijn dat het wezen van een cultuur huist in het mysterie van de overdracht. Die overdracht moet plaatsvinden binnen een zelfbewust volk, en de voortplanting van de cultuur vereist het geloof in de continuïteit van de generaties. Filosofisch zou men zich die toestand kunnen voorstellen als een feitelijke voortplantingsrelatie, die zich niet laat herleiden tot algemeen openbaar onderwijs. (...)
Alain Finkielkraut: De Grieken hebben de stadstaat uitgevonden, Rome heeft ons het rijk geschonken. En de joden valt de eer te beurt, zoals u het in navolging van Taubes zegt, om de anderen te onderwijzen in de kunst van het volk zijn. Die schatplichtigheid staat trouwens gegrift op de gevels van zelfs de meest eerbiedwaardige monumenten. De aanwezigheid van een galerij van koningen van Judea op de facade van van Notre Dame en van David en Goliath op de facade van de kathedraal van Reims geeft aan hoe belangrijk het model van Israeël was voor de inrichting en het karakter van de Franse staat. We kunnen zelfs in navolging van Paul Thibaud zeggen dat 'de christelijke koninkrijken een renaissance van het jodendom binnen het christendom waren'. Er heeft dus als het ware een omzetting van het begrip verbond plaatsgevonden: 'De politieke partijen die binnen het kader van het christendom vorm kregen, moesten bevestigen dat ze deelnamen aan de verwezenlijking van een universeel ideaal, dat ze een roeping hadden, dat ze net als het joodse volk sinds Abraham een zegen waren voor de anderen, dat hun bestaan niet alleen een feit, een bijzonderheid, een macht was, maar ook een weldaad voor de mensheid...'
Het huidige Europa hecht geen enkel geloof aan die verwevenheid van nabootsing en transcendentie. Volgens haar heeft Hitler een afgrond geopend tussen ethiek en etniciteit. (..) Ons Europa verkondigt geen genealogische continuïteit, maar een breuk met vroegere generaties en hun geloof in een fysiek vaderland. Het model (en de wroeging) van dit boetevaardige Europa is niet langer de staat van David of Salomon, maar de figuur van de staatloze jood. Het wil boete doen voor het nazisme door de traditionele band met het land, de taal en de oorspronkelijke cultuur te vervangen door constitutioneel patriottisme, dat wil zeggen, door de verbondenheid van individuen met de abstracte principes van de rechtsstaat. (...)
Zich zuiveren van de zuiverheid door zich te vermengen; de illusie van de identiteit te verdrijven; op de vraag: 'Wat betekent het om Frans, Duits, Turks, Kroatisch, Perzisch of Servisch te zijn? antwoorden met het Recht en niet met de Geschiedenis: dat zijn de lessen die de goede Europeaan uit de eeuw van de concentratiekampen proberen te trekken. Ze ontkennen elk stadsrecht aan de lof van Emmanuel Levinas op zijn vriend Maurice Blanchot: 'Het is voor mij als het ware de uitdrukking van de Franse voortreffelijkheid.' Men begeeft zich voortaan op een hellend vlak als men aan het woord 'Frans' meer dan een administratieve betekenis toekent. men overschrijdt de grenzen van het toelaatbare als men in het gezicht het werk van generaties herkent. Men borduurt voort op het fascisme als men de afstamming in het individu ziet en de aanduiding Frans plakt op een stijl, een manier van leven of van spreken, een toon, een bepaalde muzieksoort of een bepaalde eigenschap 'die zich uitstrekt van de Romaanse fresco's in de kapel van Saint Gilles in Montoire tot Matisse's grote dansschilderijen'. Kortom, men flirt met het ergste als men de menselijke pluriformiteit niet beschouwt als een supermarkt waar alle identiteiten voorhanden zijn en waar iedereen kan zijn wie hij wil.
De kunst om een volk te zijn wordt niet langer gepast geacht.'