vrijdag 20 juli 2012

HET IS TIJD VOOR FILOSOFIE




DE CLASH OF CIVILIZATIONS, OF WAT IS STERKER: BEGEERTE OF ANGST?

Als je wilt weten hoe je over mensen kunt regeren, moet je eerst weten waardoor mensen zich laten regeren. Wie macht wil begrijpen, moet eerst weten hoe de mens in elkaar zit. Idealiter laten mensen zich volgens Plato regeren door het verstand. In zijn ideale staat zitten de filosofen op de troon. Maar Plato wist ook dat de meeste mensen zich eerder door emoties laten regeren. De twee machtigste emoties die vandaag de dag regeren in onze hedendaagse wereld, die Samel Huntington beschreef als een waarin er een clash of civilizations plaatsvindt, zijn begeerte en angst. De botsing der beschavingen is te herformuleren als een machtsstrijd tussen deze twee emoties op wereldschaal.

David Hume stelde ronduit dat de rede niet meer dan een slaaf is van de emoties. Daarmee bedoelde hij dat emoties ons vertellen wat wij moeten doen, en het verstand slechts dienend kan optreden door deze door de emoties aangegeven doelen zo goed en zo kwaad mogelijk  helpen verwezenlijken. Deze overtuiging had Hume op zijn beurt weer van de politieke denkers van de moderniteit die hem voor waren gegaan. Hobbes, Spinoza en Locke beschrijven de mens als een wezen dat zich vooral laat leiden door emoties als angst en begeerte. Een realistische politieke filosofie dient daar volgens hen rekening mee te houden.

Welke emoties beheersen ons leven? Ik zou denken dat mensen in de westerse beschavingen boven alle emoties beheerst worden – en daarmee ook geregeerd worden - door begeerte. In traditionele samenlevingen werden veel van de menselijke begeertes onderdrukt. Religieuze tradities vinden dat de mens de seksuele begeerte en de begeerte naar eten en drank aan banden moet leggen. In onze vrije samenleving krijgen alle begeertes echter min of meer de vrije hand. Er gaat geen dag voorbij of we worden wel geconfronteerd met reclames die ons aanzetten om meer te kopen, meer te hebben, meer te verlangen. Onze economie drijft op het aanwakkeren van begeertes. Als we minder zouden begeren, zouden we minder kopen en dan zou de economie minder hard groeien. Daarom dient de begeerte tot maximale hoogte te worden opgevoerd. Typische problemen in deze samenleving, waarin the joyless quest for joy centraal staat, zijn verslaving, overgewicht en steeds hogere schulden.

Welke emoties heersen in de Arabische, islamitische wereld? Ik zou denken – maar ik kan mij daarin zeer vergissen omdat ik deze landen daarvoor zelf niet genoeg ken en afga op wat ik er van anderen over gehoord heb - dat mensen in landen als Afghanistan, Pakistan, Irak, Iran, Syrië en Egypte bovenal geregeerd worden door angst. De harde en pijnlijke straffen die worden uitgedeeld, de controle door de vele geheime diensten (de Mukhabarat heet dat in het Arabisch, zo heb ik mij laten vertellen), de controle door de vele aanhangers van een godsdienst met een God die ketters straft met eeuwigdurende martelingen in de hel, dit alles zorgt voor vrees. Een vrees die regelmatig gevoed wordt met angstaanjagende preken, dreigementen, arrestaties, ontvoeringen, aanslagen, mutilaties, al dan niet publiekelijke tuchtigingen en openbare terechtstellingen. De zogenoemde Arabische lente lijkt weinig verandering te brengen als het gaat om de vraag door welke emotie mensen in deze landen geregeerd worden: de Syriërs vrezen volgens de voorpagina van het dagblad Trouw van vandaag 20 juli 2012, de rebellen evenzeer als het oude regime van Assad. Een zekere mevrouw Van Mierlo die tot voor kort in Damascus woonde, samen met haar Palestijnse echtgenoot en kinderen, wordt in het artikel geïnterviewd. Zij zegt: “Het is voorbij met de macht van het regime. Ze kunnen hun wapens inzetten, dat doen ze ook, maar het grootste deel van het land is om en dan verlies je uiteindelijk toch.” De psychologische omslag maakte ze in haar eigen (Palestijnse) wijk mee, waar de bevolking verdeeld was over de opstand. "Het idee bestond dat de rebellen niet zo pro-Palestijns zouden zijn. Maar nu is het idee dat ze gaan winnen. En dan kan je maar beter aan hun kant staan."


Angst aanjagen (terroriseren) is natuurlijk niet uniek voor de Arabisch-islamitische wereld. Nee, het is een eeuwenoud en beproefd middel om macht te verkrijgen en om macht te behouden. De goden in de Griekse en Noorse mythologie danken hun machtspositie voor een belangrijk deel aan het feit dat zij angstaanjagende dingen kunnen doen, zoals je treffen met een bliksemschicht. En ook voor sterfelijke machthebbers geldt, zo schrijft de grote machtstheoreticus, Machiavelli, dat het beter is om gevreesd dan om bemind te worden. Terroriseren is wat machthebbers en machtswellustelingen door de eeuwen heen gedaan hebben.

Nu hadden we in theorie in een wereld kunnen leven die keurig opgedeeld was in twee, geheel los van elkaar staande delen: een deel dat geregeerd wordt door angst en een deel dat geregeerd wordt door begeerte. Maar in die wereld leven wij niet. Door de nieuwe technologie leven wij in een global village waarin angst en begeerte met elkaar wedijveren om wie de wereldheerschappij mag hebben. Dat is wat nieuw is aan de terreur die met de zogenoemde ‘oorlog tegen het terrorisme’ wordt bestreden: dat het dankzij de moderne massamedia makkelijker is geworden om mensen wereldwijd angst aan te jagen. Omgekeerd maken deze massamedia ook het verleiden op wereldschaal mogelijk, hetgeen een bedreiging vormt voor degenen die hun macht gevestigd hebben op angst. De Westerse vrijheid wordt niet geheel zonder reden duivels genoemd door de aanhangers van de radicale islam. Allah is machtig omdat hij vreeswekkend is, maar de duivel is machtig vanwege zijn verleidingskunst.

Hoe winnen wij nu deze strijd? Door uit te dragen dat wij o zo trots zijn op onze door begeerte aangedreven samenleving, en blind zijn voor de vele problemen die de heerschappij van de begeerte met zich meebrengen? Dat lijkt mij niet. Wat duidelijk gemaakt zou moeten worden, is dat de westerse vrijheid niet enkel de vrijheid is van Sodom en Gomorra. Deze vrijheid is niet bedoeld voor plat vermaak, maar voor de open zoektocht naar wat goed, waar en schoon is. Onze vrijheid dient een hoger doel, al lijken wij dat zelf grotendeels vergeten te zijn.

Het is op dit punt dat filosofen een rol te spelen hebben. De heerschappij van de begeerte is voor filosofen te verkiezen boven de dictatuur van de angst. Een heerschappij van de begeerte laat immers ook ruimte voor filosofie, de begeerte naar wijsheid, terwijl de dictatuur van de angst daar geen ruimte voor laat. De filosofische vraag wordt dan hoe we een onderscheid kunnen maken tussen begeertes die goed zijn en de ruimte zouden moeten krijgen, en begeertes die schadelijk zijn en die we dienen te onderdrukken. Hoe kunnen we we de begeertes, in de beroemde beeldspraak van Plato’s Phaedrus beteugelen en de goede kant op sturen? Dit soort vragen maken duidelijk: het is tijd voor filosofie.


maandag 16 juli 2012

HET MYSTERIE VAN DE OVERDRACHT

ACHT VRAGEN NAAR AANLEIDING VAN MIJN STUKJE IN DE VK OVER JONGENSBESNIJDENIS PLUS FILOSOFISCHE TOEGIFT

Op mijn artikel in de VK over de atheïstische kruistocht tegen religieuze praktijken als de jongensbesnijdenis heb ik veel reacties gekregen. Ik heb deze omgezet in acht vragen die ik hieronder beantwoord. Wie het artikel in de VK  wil nalezen, dat kan hier: http://no.nl/kmrN7

1.       Hoe kun je een onderscheid maken tussen tradities die je wilt overdragen en tradities die je niet wilt overdragen?

Mijn criterium zou zijn dat als tradities door veel mensen om wat voor reden dan ook waardevol worden gevonden, maar die tradities relatief weinig schade aanrichten, je deze niet moet gaan verbieden. Als een oeroud religieus ritueel bij veel mensen groot lijden ten gevolg heeft, is een verbod misschien wel een goed idee.
Veel mensen zeggen echter dat het criterium zou moeten zijn: druist dit ritueel in tegen de universele rechten van de mens? Dat klinkt simpel en duidelijk, maar het probleem met deze benadering is dat universele rechten met elkaar botsen. In het geval van de jongensbesnijdenis botst het recht op vrijheid van godsdienst met het recht op lichamelijke integriteit. Het recht van ouders om hun kind naar eigen goeddunken op te voeden botst met het recht op individuele zelfbeschikking. Hoe bepaal je nu welke van deze fundamentele rechten de voorkeur verdient? Deze vraag is onbeantwoordbaar. Daarom lijkt mij de mild utilistische benadering de beste.  

2.     Is het noemen van de medische voordelen van besnijdenis een oneigenlijk argument?

Deze vraag is mij veel gesteld. Bij de brit milla staan toch de religieuze en culturele redenen voorop, niet de wetenschappelijke? Dat klopt, maar als de wenselijkheid van religieuze rituelen beoordeeld moet worden aan de hand van een mild en afgezwakt utilisme dan tellen zowel de voordelen als de  nadelen van de jongensbesnijdenis. Het vreemde aan de mensen die deze vraag stellen, is dat zij zeker zouden protesteren als Joden en moslims zouden redeneren dat die ingreep gewoon moet, omdat hun geloof dat voorschrijft. Een dergelijke redenering zouden zij niet accepteren. Maar als je het gewoon nuchter benadert, en vraagt: 'wat is nu eigenlijk het probleem hier? dan zeggen ze': jij hoort niet nuchter te redeneren, want jij bent religieus.'

3. Waarom kun je het ritueel niet gewoon uitstellen tot mannen de volwassen leeftijd hebben bereikt?

Omdat dit duidelijk niet zo in de Thora staat. Omdat dit duidelijk ook niet de opvatting is zoals die door de mondelinge leer (Misja en Talmoed) wordt uitgedragen. Omdat de britt al duizenden jaren op deze manier wordt gedaan. Omdat de britt al sinds de zeventiende eeuw in Nederland wordt getolereerd. Omdat de operatie veiliger is als de ingreep bij baby's plaatsvindt dan op latere leeftijd.

4.       Als je jongensbesnijdenis niet moet verbieden, moet je meisjesbesnijdenis dan ook niet verbieden ?

Uit het antwoord bij 1 volgt dat als een verbod op een religieus ritueel tot veel minder ellende leidt, we dat ritueel best mogen verbieden. Nu is het duidelijk dat de meisjesbesnijdenis tot oneindig veel meer lijden leidt dan de jongensbesnijdenis. De clitoris en vaak ook een deel van de schaamlippen wordt bij dit ritueel weggehaald. Vrouwen die deze pijnlijke en gevaarlijke ingreep ondergaan, blijven daar hun hele leven last van houden. Dit is bij de jongensbesnijdenis – op enkele zeer zeldzame gevallen na – niet het geval. Vrijwel alle mannen die als kind besneden zijn, hebben daar geen enkele last van. Zij lopen volgens de Wereld Gezondheids Organisatie zelfs beduidend minder kans op om hiv te krijgen of te verspreiden. Het is de utilistische rekensom die maakt dat je bij meisjesbesnijdenis veel eerder zou zeggen dat je het zou moeten verbieden, aangezien het zoveel leed veroorzaakt bij zo’n grote groep mensen, terwijl bij jongensbesnijdenis de utilistische rekensom niet tot een dergelijke conclusie leidt. Toch is de utilistische redenering zeker niet het hele verhaal. Het gaat ook om verworven rechten. Daarop ga ik nu in bij het antwoord op vraag 5.

5. Vind ik dat alle tradities goed zijn, omdat zij oud zijn?

Het antwoord is wederom kort en krachtig: Nee, natuurlijk vind ik dat niet! Het offeren van mensen is een oeroude traditie, maar dat is geen reden om het niet te verbieden. Datzelfde geldt voor zaken als slavernij en polygamie. Waar het mij in het artikel in de Volkskrant om te doen was, is dat sommige tradities in Nederland aanspraak kunnen maken op bepaalde verworven rechten. Een zeer belangrijke bron van recht is de gewoonte. Het zou onrechtvaardig zijn, zo is de gedachte, dat als jij jarenlang op een bepaalde manier hebt mogen leven, dat deze manier van leven dan van de ene op de andere dag illegaal zou worden verklaard. Dat zou enorme rechtsonzekerheid met zich meebrengen.  Een voorbeeld van een verworven recht zou zijn dat als jij bijvoorbeeld al heel lang een stilzwijgende afspraak hebt met je buurman dat zijn schapen op het linkerveldje mogen grazen en jouw schapen op het rechterveldje deze gewoonte wordt gezien als een wet. Als wij nu in Nederland gewoon zijn om religieuze groepen een zekere autonomie te geven in het uitoefenen van hun rituelen, waaronder in dit geval dan circumcisie, dan zou dit ritueel verbieden het verbreken van de gewoonte zijn. Natuurlijk zijn er soms goede redenen om gewoontes te verbieden, zelfs al werden die gewoontes voordien in onze samenleving steeds getolereerd. Bijvoorbeeld de reeds genoemde  gewoonte om slaven te houden, is op een gegeven moment verboden, en dat is terecht. Wat je echter volgens mij niet zou moeten zeggen, is dat gewoontes er in het geheel niet toe doen. Het argument dat iets een eeuwenoude traditie is, is weliswaar geen afdoende argument om iets toe te staan, maar het is wel een argument waarmee men rekening zou moeten houden. Laat mij dit illustreren aan de hand van dit hypothetische voorbeeld. In Frankrijk is een dorpje waarin men al eeuwenlang de wijn op een bepaalde manier maakt. Hier is een traditioneel feest in het dorp aan verbonden, waaraan de dorpelingen groot belang hechten en dat ook maakt dat de dorpelingen zich trots kunnen voelen op hun dorp. Het is met andere woorden een bron van sociale identiteit. Nu komt de Europese Unie met een richtlijn die stelt dat de eeuwenoude traditie niet voldoet aan de modernste hygiënische voorschriften en daarom verboden moet worden. Ik zou in dit geval zeggen dat het ritueel een zekere waarde heeft, en dat er wel zeer zwaarwegende argumenten moeten zijn om het van de ene op de andere dag opeens illegaal te verklaren. Anders ligt het overigens met oude rituelen die niet in onze samenleving ontstaan zijn, maar hier naartoe getransporteerd zijn. Een gewoonte ontstaat pas als een groep mensen op hetzelfde grondgebied bepaalde stilzwijgende regels erop nahouden. Als een Braziliaanse Indianenstam naar Utrecht verhuist, dan heeft die Indianenstam in Utrecht geen verworven rechten opgebouwd. Maar als er in Nederland al bijna honderd jaar een Staatskundig Gereformeerde Partij (SGP) bestaat die al bijna honderd jaar geen vrouwen op de kieslijst zet, dan valt er een punt te maken dat die partij daarmee een verworven recht heeft opgebouwd om op die manier te handelen. Dit verworven recht is niet boven kritiek verheven, en er kunnen zwaarwegende argumenten zijn om het opzij te schuiven, maar het is wel zo dat honderd jaar lang stilzwijgende toestemming telt.   Dat oude tradities een bepaald recht genieten werd al door de Romeinen gesignaleerd, Vetustas pro lege semper habetur, oude gewoontes zijn altijd voor de wet gehouden. Natuurlijk is niet alles wat oud is ook goed. Dat wil ik ook helemaal niet verdedigen. Maar waar het mij in mijn artikel om ging, is dat in onze samenleving eerder het tegenovergestelde lijkt te gelden: alles wat nieuw is, is goed, terwijl alles wat oud is, al snel fout wordt gevonden. Deze houding is een erfenis van de Verlichting, waarin filosofen schoon schip wilden maken met alle vooroordelen die wij uit het verleden geërfd hebben en hun hoop richtten op een betere toekomst. Het vooruitgangsgeloof van de Verlichting dat hiermee samenhangt, kan leiden tot een bepaalde vorm van hoogmoed: wij in onze tijd weten het beter dan de mensen vroeger deden. Dit is hoogmoedig, omdat de studie van de geschiedenis juist leert dat in iedere tijd mensen bepaalde blinde vlekken hebben gehad. Soms werd er inderdaad vooruitgang geboekt, maar ook vaak was er sprake van achteruitgang, omdat wijze lessen uit het verleden vergeten werden. Neem nu bijvoorbeeld de economische crisis waarin wij zitten. Ouderwetse mensen hebben allemaal geleerd dat de kost voor de baat uitgaat, en dat na zeven vette jaren dikwijls zeven magere jaren volgen, en dat je dus moet sparen, en je niet al bij voorbaat rijk moet rekenen. Allemaal redelijk nuchtere wijsheden die in de jaren negentig van de vorige eeuw overboord werden gegooid. In de “nieuwe economie”, zo heette het, zouden de bomen tot aan de hemel groeien. Er zou alleen nog maar economische groei zijn. Recessies zouden tot het verleden behoren. Het was een vorm van hoogmoed die ook te maken had met een zekere vergetelheid: de manie in de huizenmarkt was in de zeventiende eeuw een manie in de tulpenmarkt.
Daar komt nog bij dat onze moderne samenleving vanuit historisch en vanuit antropologisch perspectief gezien volkomen absurd is. Alles staat er op zijn kop. Wij wijken af van wat de historicus Jan Romein het universeel menselijke patroon heeft genoemd. In het universeel menselijke patroon wordt er respectvol teruggekeken naar het verleden, naar een gouden tijdperk, een paradijselijke toestand die verloren is gegaan. Het kwade wordt in dergelijke samenlevingen gezien als een afwijken van het pad dat door de voorouders gebaand is. Het kwade is een je afzetten van het verleden, het is een opstand, een revolutie. Het goede daarentegen staat gelijk aan terugkeren op je schreden, aan tot inkeer komen, in het Hebreeuws “tesjoeva”. In de moderne tijd wordt de opstand en de revolutie de norm, en wordt het vasthouden aan tradities beschouwd als de grootste, want reactionaire bron van het kwaad. Het kwaad in moderne ogen is met andere woorden wat in de ogen van de traditionele mens het goede is en omgekeerd: wat in moderne ogen het goede is, is in de ogen van de traditionele mens het kwade. In de ogen van moderne mensen moeten wij ons niet verbonden voelen met het verleden, want het verleden is achterlijk en barbaars. Wij moeten als moderne mensen breken met de achterlijke samenleving van gisteren en ons richten op de betere samenleving van morgen. Vandaar dat ik stel dat de waarde van het oude in onze tijd verloren dreigt te gaan, met als gevolg dat wij geregeerd worden door de waan van de dag. Waarom heeft het oude waarde?  Omdat het – anders dan de waan van de dag - bewezen heeft door de tijd een bron van stabiliteit te zijn. Van het nieuwe moeten we maar afwachten of het niet een kortstondige gril is. Zelfs de wetenschap die gedeeltelijk voor de religie in de plaats is gekomen, biedt meestal geen langdurige zekerheid. Wetenschappers zijn het onderling met elkaar oneens. Het ene onderzoek wijst het één uit, het andere onderzoek het ander. Soms blijkt opeens dat wetenschappers lange tijd op het verkeerde spoor zaten. Van het oude weten we echter dat het al generaties mee is gegaan. Dat wekt vertrouwen. Het oude is ook, voordat de samenleving in de ban van het moderne vooruitgangsgeloof geraakte, altijd een bron van wijsheid geweest. Van oude mensen met ervaring kun je leren hoe het leven in elkaar zit, hoe je met de wereld om moet gaan, hoe je met jezelf om moet gaan. Nu hopen we door een steeds verdergaande versoepeling van de euthanasiewetgeving en de ontslagwetgeving van die dure, lelijke en domme, oude mensen af te komen Naast vertrouwen en wijsheid is er nog een derde reden waarom het oude waarde heeft. Het biedt een zekere troost om de doden te gedenken en te eren, omdat wij bewust zijn dat wijzelf de doden van de toekomst zullen zijn.  Op dit laatste punt kom ik later terug.
   
  6. Is opvoeding werkelijk niet te onderscheiden van indoctrinatie?

Er is wel degelijk een onderscheid te maken tussen iemand opvoeden en iemand indoctrineren. Bij opvoeding is het doel om iemand groot te brengen. Bij indoctrinatie is het doel niet iemand groot te brengen, maar om iemand te laten geloven in een bepaalde (valse) voorstelling van zaken.
Waarom schreef ik dan dat in zekere zin iedere opvoeding een vorm van indoctrinatie is? Omdat iedere opvoeding een vorm is van inculturalisatie, cultuuroverdracht, en iedere cultuur tracht om de nieuw geborenen te laten geloven in de in die cultuur overheersende voorstelling van zaken, waarbij uiteindelijk niemand honderd procent zeker weet welke voorstellingen goed, waar en mooi zijn en welke slecht, vals en lelijk. De oudere generaties dragen hun normen en waarden en hun kennis over aan de jongere. Het doel ervan is dat de jongere generatie de taak van de oudere generatie over kan nemen. In die zin kunnen we wel spreken van een mislukte opvoeding: dat is namelijk wanneer de opvoeding er niet in geslaagd is om een volwaardig, dat wil zeggen, een volwassen lid van de gemeenschap te produceren. (In onze samenleving zie je veel van die producten van een mislukte opvoeding rondlopen.) Een Indiaan die niet leert hoe je moet jagen, die niet kan koken, die niet weet hoe hij medicijnman moet zijn, die de belangrijkste verhalen van de Indianenstam niet kent, zo’n Indiaan is duidelijk een product van een mislukte opvoeding.

  7.  Moet je mensen opvoeden tot kritische en zelfdenkende wezens?

Moet die Indiaan, waar we het bij 6 over hadden,  nu ook “krieties” kunnen denken over de eigen Indianen-cultuur? Nou, hij hoeft niet als een Descartes te gaan twijfelen aan alles wat hij geleerd heeft, maar hij moet alleen in het geval sommige gebruiken voor problemen zorgen  in staat zijn om te begrijpen dat de oude manier van doen aan vervanging toe is. Net als alles in de natuur moet de Indianenstam zich kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden, wil de stam als stam overleven. Een zekere mate aan kritisch denken is daarbij zeker gewenst. Wijsheid of verstandigheid is een van de vier kardinale deugden die volgens de oude filosofen noodzakelijk zijn om te slagen in het leven. Homerus heeft met de schrandere Odysseus aangegeven dat het leven niet alleen gaat om moed te tonen op het slagveld, maar ook om verstandig te zijn. Ik ben geen historicus of antropoloog, maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat Homerus de eerste was om op te merken dat verstandigheid waardevol is. Het is aan de succesvolle campagne – ik zou bijna zeggen: indoctrinatie -  van de Verlichtingsfilosofen te danken dat wij nu het beeld hebben dat mensen pas sinds een paar eeuwen ‘de moed hebben om van hun eigen verstand gebruik te maken’, en dat wij daarvoor in ‘de duistere Middeleeuwen’ leefden . Dit beeld waarmee de moderne mens zichzelf feliciteert met zijn eigen verhevenheid klopt echter van geen kant.
Mensen zijn kuddedieren die enorm geneigd zijn naar conformisme. Wanneer we in een groep komen, peilen wij razendsnel wat de heersende denkbeelden zijn, en daar passen wij onze eigen denkbeelden op aan. De moed die nodig is om tegen de groep in te denken, is vandaag de dag een even uitzonderlijke eigenschap als die vroeger was. Wellicht is er dankzij moderne instituties iets minder moed nodig om tegen de stroom in te denken, maar dat moet niet overdreven worden. Met de moderne wetenschap is er een instituut gesticht waarin het non-conformistische vrije denken in theorie een vrijbrief heeft en eveneens in theorie zelfs wordt aangemoedigd. De praktijk blijkt echter dikwijls mijlenver van dit ideaal af te staan. Ook in de wetenschap heerst er een stammenoorlog, waarbij je je moet aanpassen aan het in die stam overheersende “paradigma”.  Een nog belangrijker instituut is de grondwet, waarin bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting wordt gewaarborgd, hetgeen het recht is om ook anders te denken dan de meerderheid. Maar de rechtsstaat kan niet voorkomen dat mensen met een afwijkende mening worden uitgekotst, geen baan kunnen vinden of zelfs worden bedreigd. In die zin hebben de verlichtingsfilosofen een te utopisch beeld van de mens gehad: er is niet een “nieuwe mens” gekomen die de moed had om vrij te denken, en zich los te maken van oeroude psychologische mechanismen zoals groepsdruk en conformisme. De mens is door de geschreven geschiedenis heen grotendeels hetzelfde zwakke en angstige wezen gebleven dat in de eerste plaats zucht naar de erkenning en de bescherming van de groep, maar over het algemeen niet hongert naar de waarheid.
Dus moet je mensen opvoeden tot zelfstandige en kritische wezens?
Nee als onder zelfstandige en kritische wezens het type mensen wordt bedoeld dat weigert om iets te leren van het verleden, en dat geen enkele autoriteit boven zich duldt, omdat het daarvoor te vol van zichzelf is.
Ja, maar met mate, zou ik zeggen als onder zelfstandige en kritische wezens het type mensen wordt bedoeld dat respect heeft voor de reuzen op wiens schouders hij staat, en met pijn en moeite probeert om zelf op eigen gelegenheid nog iets meer van de waarheid te ontdekken.
Waarom dan met mate? Omdat het met al te kritische en al te zelfstandige denkers meestal niet goed afloopt, en een vader ook wil dat zijn kinderen niet op de brandstapel eindigen of aan de schandpaal.
 
  8. Wat is nu precies het probleem met onze cultuur?

Wij leven in een tijdperk waarin de horizon van mensen om na te denken over problemen ontzettend versmald is. De waan van de dag en de jacht op het kortstondig geluk regeren. In het leven zou het alleen maar gaan om de periode van de wieg tot het graf zo prettig mogelijk door te brengen. 'There is probably no God. So stop worrying and enjoy life', is de slogan die atheïsten in Engeland in allerlei bussen lieten aanbrengen. De correctie op een dergelijk platvloers mensbeeld wordt grappig genoeg door de grootste nieuwe atheïst, te weten, Richard Dawkins zelf gegeven. Volgens Dawkins is de mens immers niet meer dan een vervoerder van genen (erfelijk materiaal) en memen (culturele opvattingen en gedragingen). Dat is wat de religies, bijvoorbeeld met zo’n notie als l’dor vador – van generatie op generatie – beter begrepen hebben dan het lege mensbeeld dat veel mensen vandaag de dag hebben die denken dat het in het leven alleen maar om het eigen geluk, de zelfontplooiing en de individuele keuzevrijheid gaat. De preoccupatie met het zelf – en het zelf alleen – kan niet voorkomen dat het dan allemaal nogal somber eindigt met ouderdom, ziekte en dood. In het cyclische tijdsbeeld van de religies is er dan nog de troost van de mens die zich bewust is van iets dat groter is dan hijzelf: het besef in een traditie te staan, waarvan hij slechts een doorgeefluik is.



Toegift: een stukje van de dialoog tussen Peter Sloterdijk en Alain Finkielkraut in 'De hartslag van de wereld', Boom, 2005, p. 41, 42, 43

Peter Sloterdijk: 'Maar wat zegt die soevereine Europese mesties tegen het Israëlische volk - of liever: tegen de bevolking van Israël en het joodse volk? In die hele wirwar van interpretaties is een gefluisterde aansporing te horen: laat je opgaan in het algemene geluk, grijp de mogelijkheid aan om als etnische entiteit te verdwijnen. Waarom slaan jullie de weg niet in die jullie in de negentiende eeuw hadden gekozen, de weg van de assimilatie? Waarom willen jullie per se een volk zijn, terwijl jullie de mogelijkheid hadden om op te gaan in een volmaakte culturele smeltkroes? Dat doet me denken aan een vrij somber betoog dat werd gehouden door de filosoof Jacob Taubes, een schrijver die in Frankrijk steeds meer bekendheid geniet dankzij de vertaling van zijn geestelijk testament, Die politische Theologie des Paulus. Hij was mijn leermeester wat het joodse vraagstuk en de spiritualiteit van het jodendom betreft. Taubes was de zoon van een grote Weense rabbijn, Zvi Taubes, die beweerde dat hij een droom, een visioen had gehad waarin hem werd geopenbaard dat de Heer zijn volk wilde uitroeien. Die droom schijnt hij rond kerst 1937 te hebben gehad. Daarna besloot hij om Oostenrijk te verlaten en in Zwitserland te gaan wonen.
Ik heb zijn graf in Zürich bezocht. Taubes had de gewoonte om toespraken te houden die geen tegenspraak duldden. Volgens hem was de 'Amerikaanse oplossing' onaanvaardbaar - de idee dat de geschiedenis van het joodse volk op een dag geschreven zou kunnen worden onder de titel 'Van getto naar golfbaan'. Voor hem was dat de allergrootste obsceniteit.Liever sterven dan zich erbij neerleggen dat het jodendom vanzelf zou opgaan in de banale smeltkroes die het Amerikaanse model is. Bovendien durfde Taubes gruwelijke uitspraken te doen, door bijvoorbeeld te stellen dat Hitler op zijn manier een beter inzicht had dan alle liberalen tezamen in wat het volk van Israël betekent. Door dat volk lijfelijk te treffen, dat wil zeggen door te proberen het fysiek uit te roeien, zou hij hebben begrepen dat een bepaald soort spiritualiteit ook een bepaalde etnische 'container' nodig heeft. Dat verklaarde in zijn ogen waarom iemand die zich van de spirituele provocatie van het jodendom wilde ontdoen, op het fysieke vlak diende toe te slaan.
Ik ben ervan overtuigd dat Taubes de aanzet heeft gegeven tot een debat met zeer vruchtbare consequenties; uitgaande daarvan kan de vraag worden geformuleerd: wat betekent het om een volk te zijn? Volgens hem is het de roeping van de joden om de anderen te onderwijzen in de kunst van het volk zijn, of, met andere woorden, om de grondslag voor een geestelijke saamhorigheid te formuleren die fysiek verankerd zou zijn in een biologische genealogie, maar die tegelijkertijd zou bestaan uit het uitdragen van een bepaalde spiritualiteit die via een soort voortplantingsproces van moeder op dochter en van vader op zoon zou overgaan. Daarmee zou het bewijs geleverd zijn dat het wezen van een cultuur huist in het mysterie van de overdracht. Die overdracht moet plaatsvinden binnen een zelfbewust volk, en de voortplanting van de cultuur vereist het geloof in de continuïteit van de generaties. Filosofisch zou men zich die toestand kunnen voorstellen als een feitelijke voortplantingsrelatie, die zich niet laat herleiden tot algemeen openbaar onderwijs. (...)

Alain Finkielkraut: De Grieken hebben de stadstaat uitgevonden, Rome heeft ons het rijk geschonken. En de joden valt de eer te beurt, zoals u het in navolging van Taubes zegt, om de anderen te onderwijzen in de kunst van het volk zijn. Die schatplichtigheid staat trouwens gegrift op de gevels van zelfs de meest eerbiedwaardige monumenten. De aanwezigheid van een galerij van koningen van Judea op de facade van van Notre Dame en van David en Goliath op de facade van de kathedraal van Reims geeft aan hoe belangrijk het model van Israeël was voor de inrichting en het karakter van de Franse staat. We kunnen zelfs in navolging van Paul Thibaud zeggen dat 'de christelijke koninkrijken een renaissance van het jodendom binnen het christendom waren'. Er heeft dus als het ware een omzetting van het begrip verbond plaatsgevonden: 'De politieke partijen die binnen het kader van het christendom vorm kregen, moesten bevestigen dat ze deelnamen aan de verwezenlijking van een universeel ideaal, dat ze een roeping hadden, dat ze net als het joodse volk sinds Abraham een zegen waren voor de anderen, dat hun bestaan niet alleen een feit, een bijzonderheid, een macht was, maar ook een weldaad voor de mensheid...'
Het huidige Europa hecht geen enkel geloof aan die verwevenheid van nabootsing en transcendentie. Volgens haar heeft Hitler een afgrond geopend tussen ethiek en etniciteit. (..) Ons Europa verkondigt geen genealogische continuïteit, maar een breuk met vroegere generaties en hun geloof in een fysiek vaderland. Het model (en de wroeging) van dit boetevaardige Europa is niet langer de staat van David of Salomon, maar de figuur van de staatloze jood. Het wil boete doen voor het nazisme door de traditionele band met het land, de taal en de oorspronkelijke cultuur te vervangen door constitutioneel patriottisme, dat wil zeggen, door de verbondenheid van individuen met de abstracte principes van de rechtsstaat. (...)
Zich zuiveren van de zuiverheid door zich te vermengen; de illusie van de identiteit te verdrijven; op de vraag: 'Wat betekent het om Frans, Duits, Turks, Kroatisch, Perzisch of Servisch te zijn? antwoorden met het Recht en niet met de Geschiedenis: dat zijn de lessen die de goede Europeaan uit de eeuw van de concentratiekampen proberen te trekken. Ze ontkennen elk stadsrecht aan de lof van Emmanuel Levinas op zijn vriend Maurice Blanchot: 'Het is voor mij als het ware de uitdrukking van de Franse voortreffelijkheid.' Men begeeft zich voortaan op een hellend vlak als men aan het woord 'Frans' meer dan een administratieve betekenis toekent. men overschrijdt de grenzen van het toelaatbare als men in het gezicht het werk van generaties herkent. Men borduurt voort op het fascisme als men de afstamming in het individu ziet en de aanduiding Frans plakt op een stijl, een manier van leven of van spreken, een toon, een bepaalde muzieksoort of een bepaalde eigenschap 'die zich uitstrekt van de Romaanse fresco's in de kapel van Saint Gilles in Montoire tot Matisse's grote dansschilderijen'. Kortom, men flirt met het ergste als men de menselijke pluriformiteit niet beschouwt als een supermarkt waar alle identiteiten voorhanden zijn en waar iedereen kan zijn wie hij wil.
De kunst om een volk te zijn wordt niet langer gepast geacht.'

dinsdag 10 juli 2012

Jongensbesnijdenis is geen verminking, ook niet volgens de Keulse rechter

Vandaag stond er in de VK een opiniestuk van Ron Ritzen: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/3284056/2012/07/10/Religieuzen-worden-juist-te-veel-ontzien.dhtml. Ritzen neemt het daarin op voor de Keulse rechter die jongensbesnijdenis als een vorm van kindermishandeling heeft aangemerkt. Tegelijkertijd probeerde Ritzen de argumenten die ik eerder in de VK publiceerde (http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/3281704/2012/07/04/Wie-blind-is-voor-de-voordelen-van-religie-kan-alleen-maar-boos-worden-over-zoveel-achterlijkheid.dhtml) tegen de beslissing van deze rechter te weerleggen. Daar slaagde hij naar mijn mening bepaald niet in. Ik ga hier even kort drie punten van kritiek van de heer Ritzen af, en leg uit waarom zij hun doel missen.


Punt 1. Volgens de heer Ritzen verzwijg ik het belangrijkste argument van de rechter. De rechter zou zijn oordeel baseren op het door de Duitse wet gegarandeerde grondrecht dat een kind gevrijwaard blijft van verminkingen. Wat hier niet aan klopt, is dat niet alleen een kind het recht heeft om niet verminkt te worden, maar dat ditzelfde recht evengoed voor volwassenen geldt. Zo mag een arts bijvoorbeeld niet je arm eraf zagen, omdat je dat mooier vindt staan. Een arts mag zelfs je kleine teen niet amputeren, ook niet als je als volwassen man tegen de dokter zegt dat je geloof je dit dwingend voorschrijft. De Keulse rechter staat in zijn vonnis nadrukkelijk echter wel toe dat een volwassen man uit vrije wil ervoor kiest om zijn voorhuid te laten verwijderen. Hieruit blijkt wel dat er van verminking geen sprake kan zijn. Want als er sprake van verminking zou zijn bij een operatie waarbij de voorhuid weggehaald wordt, dan zou dat ook voor volwassenen verboden moeten zijn.


Punt 2. Volgens de heer Ritzen maak ik een karikatuur van de opvattingen van de rechter over opvoeding. Deze zou niet vinden dat kinderen volkomen vrij gelaten moeten worden totdat zij de volwassen leeftijd hebben bereikt, waarop zij zelf kunnen kiezen. Opnieuw gaat het hier om de vraag wat nu eigenlijk het beslissende argument is van de rechter: vindt hij de brit milla een vorm van verminking (optie A) of vindt hij dat ouders niet het recht hebben om een dergelijke ingrijpende beslissing te nemen (Optie B). Zoals we net gezien hebben bij punt 1 vervalt Optie A omdat als jongensbesnijdenis een vorm van verminking zou zijn dit verboden zou moeten worden op iedere leeftijd. Dan blijft over: optie B, en dan rijst de vraag waarom de rechter vindt dat een opvoeding in de lijn van een eeuwenoude religieuze traditie (die ook al eeuwenlang getolereerd wordt in landen als Nederland en Duitsland) een grotere inbreuk maakt op de vrijheid van het kind dan andere zaken die een opvoeder over een kind beslist. Ik kan mij dan nog steeds niet aan de indruk onttrekken dat de rechter ten aanzien van levensbeschouwing het naïeve standpunt koestert dat mensen hun kind levensbeschouwelijk neutraal kunnen opvoeden.


Punt 3. Volgens de heer Ritzen stel ik ten onrechte dat deze beslissing van de Keulse rechter past in de anti-religieuze mode die met name sinds 11 september 2001 zou zijn gaan overheersen. Zijn argument hiervoor is dat de wet, die kinderen beschermt tegen verminking, waar de rechter zich op beroept van vóór 2001 was, en zelfs al wortels heeft in een wet van 1957. De vraag die dan rijst, is waar komt de plotselinge ophef over religieuze praktijken die al heel lang getolereerd worden dan vandaan? Waarom moet de SGP ineens worden aangepakt, de rituele slacht, de weigerambtenaar? En waarom is in Duitsland die wet uit 1957 niet al veel eerder toegepast om de jongensbesnijdenis tegen te gaan? Dit heeft natuurlijk - in weerwil van wat de heer Ritzen zegt - alles te maken met de onaangename ontdekking op 11 september 2001 dat er zich in de West-Europese samenlevingen groepen moslims bevonden die terrorisme toejuichten of nog veel verder gingen en zelfs bereid waren te sterven teneinde burgers uit westerse samenlevingen te doden. Die burgers, waaronder 'fatsoenlijke mensen' als de heer Ritzen, hebben daaruit niet de conclusie getrokken dat zij in oorlog zijn met fanatieke aanhangers van de politieke islam. Dat zou immers rieken naar racisme en islamofobie. Nee, zij hebben daaruit de 'beschaafde' conclusie getrokken dat alle religies even achterlijk zijn, en dat wij in onze samenlevingen in de eerste plaats maar eens flink ten strijde moesten trekken tegen het jodendom en het christendom, religies waar onze cultuur en moraal op gebouwd is, om zo te verzwijgen dat het eigenlijk allemaal om de moslims en de islam te doen is.      


Punt 4. Aan het einde van zijn artikel stelt de heer Ritzen dat het recht van het kind om niet lichamelijk verminkt te worden staat tegenover de joodse traditie. Hij stelt dan vervolgens de retorische vraag waarom de mensenrechten zouden moeten wijken. Voor de islamitische traditie kan ik niet spreken, maar wat betreft de britt milla in de joodse traditie is er hier sprake van een valse tegenstelling. Het weghalen van de voorhuid is geen verminking, maar valt eerder te vergelijken met het prikken van gaatjes in de oren van een dochtertje, zodat zij oorbellen kan dragen.

Concluderend kunnen we stellen dat de fundamentele fout in het artikel en het denken van de heer Ritzen te maken heeft met zijn vooronderstelling dat jongensbesnijdenis een vorm van verminking is. Als dat waar zou zijn, zou hij het gepleit gewonnen hebben, want iedereen is tegen het verminken van kinderen, maar ook tegen het verminken van volwassenen, zelfs tegen het verminken van dieren. Zoals de uitspraak van de rechter laat zien, vindt de rechter jongensbesnijdenis echter geen vorm van verminking, want anders zou hij het niet toestaan op latere leeftijd.